Variëteit van het inheemse Trilgras. Luchtig, goed bloeiend in het late voorjaar. Wintergroen en een goede snijbloem! Houdt van drogere standplaatsen.
Groeit oorspronkelijk in de oostelijke helft van de VS op vochtige plekken in halfschaduw maar kan ook in volle zon. Dichte pollen met fijn blad en licht overhangende bloeiaren. Scoorde goed bij een Amerikaans onderzoek naar grassen als onderbeplanting in borders.
Lijkt op C. pensylvanica maar is iets grover. Mooi rechtop groeiend. Houdt van vochtige plekken, kan ook droger maar liever niet in de volle zon. Zeer geschikt als onderbeplanting onder heesters of als gatenvuller in een border.
Polvormende bodembedekker. Wintergroen, met frisgroen blad dat mooi overeind blijft staan en opvallend felgekleurde bloeiwijzes. Inheems, groeit in Limburg en langs de grote rivieren op kalkhoudende (leem)grond
Makkelijke planten met smal, overhangend blad. Groeit in drogere grondsoorten. Liefst in de schaduw van andere (grotere) planten. Laag blijvend, sierlijk en makkelijk!
Bruinbladig gras met dun, overhangend blad. Het bruine blad verkleurt ‘s winters oranje! Prima winterhard.
Ouderwets grasje dat vroeger veel in droogboeketten gebruikt werd. Opvallend bloei: platte aren in een paars-groene kleur. In het najaar een mooie geel-oranje herfstkleur.
Kleine vorm van Chasmantium latifolium met knikkende, platte bloeiaren die mooi verkleuren als de zaden rijpen. Het blad verkleurt in het najaar.
Ruwe Smele. Steriele variëteit; zaait niet uit. Prachtige structuur met ijle, openvouwende bloeiwijzes die hoog boven het blad staan. Na de bloei vouwen de halmen weer dicht. Voor iedere vochthoudende standplaats.
Klein grasje met opvallende donkere bloei aan iets overhangende aren. Zaait zich op onze rijke leemgrond uit. Oorspronkelijk niet inheems maar komt op steeds meer plekken verwilderd voor.
In zachte winters wintergroen. Bloeit met koperkleurige bloeiwijzen die zilverkleurig afrijpen.
Laagblijvende Molinia, tot 80 cm, met mooie donkere aren. Hangt niet uit, blijft netjes rechtop staan.
Statige, groene variëteit. In het najaar verkleurt de plant okergeel met bruin.
Kleinere vorm van het inheemse pijpenstrootje. Groeit op vochtige, niet te rijke grond.
Nette groeiwijze met lange, smal blad en donkere aren. Hangt iets over.